Op weg naar de Stad
Zo zegt de
HEERE: Ik ben naar Sion teruggekeerd en Ik zal midden in Jeruzalem wonen.
Jeruzalem zal ‘stad van de waarheid’ genoemd worden, de berg van de HEERE
van de legermachten ‘de heilige berg’. (Zacharia 8:3)
Door het geloof
is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de
plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te
weten waar hij komen zou. Door het geloof is hij een inwoner geweest in het
land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met
Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. Want hij
verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en
Ontwerper is. (Hebreeën 11: 8-10)
Maar u bent
genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het
hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, tot een feestelijke
vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen
opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de
rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen, en tot de Middelaar van het
nieuwe verbond, Jezus, en tot het bloed van de besprenging, dat van betere
dingen spreekt dan dat van Abel. (Hebreeën 12: 22-24)
Daarom heeft
ook Jezus, om door Zijn eigen bloed het volk te heiligen, buiten de poort
geleden. Laten wij dan naar Hem uitgaan buiten de legerplaats en Zijn smaad
dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de
toekomstige. (Hebreeën 13: 12-14)
Wie overwint,
hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit
niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam
van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de
hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam. (Openbaring 3:12)
En ik,
Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit
de hemel, gereedgemaakt als een bruid die voor haar man sierlijk gemaakt is. En
ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de
mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal
bij hen zijn en hun God zijn. (Openbaring 21: 2-3)